Tussen Utrecht en Amstel
Ze is oud. Haar opgestoken grijze haar is zo dik als touw. Ze zit als een dame: de handen beleefd gevouwen op schoot, het ene been over het andere. Keurig. Gedistingeerd. Lange rok, kousen, nette schoenen. Een kloppend hart dat rustig ademt, in, uit. Ze zegt niets en beweegt zich nauwelijks. (…)
Ik voel dat ze me ziet. Maar ik wil hier niet zijn. Tussen gamende jongens en giegelende pubermeisjes sluit ik me liever af, telefoonscherm in – ook al heb ik alle e-mails al gelezen en scroll ik tot vermoeiends toe langs nieuws dat ik al ken. Buiten grazen koeien voorbij. De wolken hangen laag.
In het spiegelscherm van mijn mobiel zie ik mezelf: gebogen schouders en een hoofd dat langzaam ‘nee’ schudt. Zo ziet dus ongemak eruit. Afwezig, buiten alle contact, weg van wat waardevol is. Wat hard, eigenlijk, denk ik. Wat jammer ook. Ik beweeg wat met mijn voeten. De luidspreker hapert.
Ik kijk wat rond, zie de koppen van de Telegraaf, de vlekken op de vloer. Zal ik iets zeggen over het weer? De luidspreker hapert opnieuw. Demonstratief trek ik een wenkbrauw op en zoek ik oogcontact: ‘dat mag wel een tikkie harder!’ ‘Dat vind ik ook!’ lacht de vrouw en haar gezicht breekt open. Grote witte tanden, gloedvolle lach. Ik lach terug en slaak een stille zucht.
‘Ik zit al in de trein sinds Nijmegen’ zegt de vrouw. ‘Ik kom van de Antillen, maar ik woon er al 40 jaar.’ Haar stem is zacht en breekbaar, vol kraakjes en vol krassen. Ze heeft loepzuiver heldere ogen. Ik knik en luister. Ze vertelt dat ze acht kinderen heeft gekregen en dat een van haar zoons is overleden. ‘Dat is moeilijk hoor’. ‘Pfoeh’ zeg ik, ‘ja, dat lijkt me ook’.
87 is de vrouw, maar meer dan een ‘stevige wandelstok’ heeft ze nog niet nodig. De trots twinkelt in haar ogen. Ze wijst naar de zware koffer die tussen ons in staat. ‘God zorgt goed voor me: iedereen helpt me, als ik in- of uitstap bij de trein.’ ‘Tsja’, zeg ik, een beetje ontroerd. ‘Er is een hoop mis in de wereld, maar tussen mens en mens gaat er ook wel veel goed hè?’
De vrouw antwoordt met een lach van oor tot oor. En ik doe hetzelfde, zo’n zeldzaam moment dat twee paar ogen ‘klik’ zeggen en dat je beseft hoe waardevol dat is: gewoon, samen, zitten, kletsen.
We rijden Amstel binnen. Ik moet aanstalten maken om te gaan. Ik pak mijn jas, mijn trui, het blijft even stil. ‘Ik geef u een hand’, zeg ik dan. De oude vrouw pakt mijn rechterhand en houdt die met haar beide handen heel stevig vast. Ze kijkt wat vertwijfeld, op zoek naar wat ze wil zeggen. ‘Hele goede reis’ zeg ik, mijn ogen recht in de hare en mijn linkerhand op mijn hart. ‘God zegene je’, zegt de oude vrouw en ze zwaait me uit naar buiten.