Afscheid van een burgemeester
Iedereen wist dat de burgemeester dood zou gaan. Ik vond het erg voor hem, voor zijn familie en natuurlijk: het was jammer voor Amsterdam. Want het was een begaafde en leuke burgemeester. Nu hij echt dood is, vond ik eigenlijk dat ik daar niet zoveel van kon vinden. Weer dacht ik: wat erg voor zijn familie. Wat jammer van zo’n fijne man. (…)
Maar al snel zeiden mensen op straat tegen elkaar hoe klote ze het vonden. Ik zag mensen bloemen leggen en met vochtige ogen vertellen hoe erg ze hem zouden missen. En toen kreeg ik datzelfde gevoel. Alsof er even iets wegviel in de stad. Alsof de straten leger waren. Vervelend onbehagen, een gevoel van angst zelfs dat de stad in kleine deeltjes uit elkaar zou vallen. Ik had dat nooit eerder gevoeld en ik vond het een raar gevoel. Ik bedoel: de stad dendert gewoon door hoor, ook zonder Van der Laan als burgemeester.
Maar hij had alles zo met ons gedeeld. Vanaf het begin van zijn ziekte, die persoonlijke brief naar alle Amsterdammers; zijn lieve ode aan de stad in Zomergasten en dan een laatste schrijven met dat prachtige ‘vaarwel’ – via de deurmat rechtstreeks de huizen en de harten van de Amsterdammers in. De stad had andersom hetzelfde gedaan: lieve video’s, dankbare steunbetuigingen, met z’n allen klappen voor zijn huis op de gracht.
Dat was dus niet alleen voor Eberhard. Dat was ook voor elkaar. We waren lief voor elkaar. Ineens was er überhaupt een ‘we’ voelbaar dat ik verder alleen ken van voetbalwedstrijden van Oranje (m/v). Het was er omdat hij dat benoemde. Zoals een trotse moeder of vader die het soms licht ontspoorde gezin bij elkaar houdt.
De burgemeester verbond ook door te durven schelden. Tegen een man die hem vermanend toesprak en hem ervan beschuldigde ‘niet eens een Amsterdammer te zijn’, zei hij: ‘Flikker op, ouwehoer, ik woon in de Baarsjes’. Die man vond dat prachtig, dat zag je in die ogen. Hij voelde dat hij als gelijke werd aangesproken. De burgemeester voelde en vond dat de man dat wel kon hebben. En daarmee nam hij hem én zichzelf serieus.
Dat gaf hij de stad: een gevoel van gelijkwaardigheid. Jij bent niet minder dan ik. Maar ik ben ook niet minder dan jij.
Maar nu hij dood is, leeft er verwarring. Wat blijft er over van dat ‘we’? Is het er echt of was het er omdat hij het benoemde? Omdat juist het aangezicht van de dood zo vol van liefde is? Ik dacht: de stad heeft juist nu een Eberhard nodig. Iemand die haar weet te sussen en iets zou zeggen over een poosje en dat het dan wel goed zou komen. Dat moeten we nu dan zelf maar gaan doen.
Foto: Guido van Nispen, CC BY 2.0 (via Flickr)