Home > Alferink > Afscheid van een oom
Foto: Wytze, CC BY 2.0 (via Flickr)
Alferinkcolumn

Afscheid van een oom

Daar zat ik, met mijn spijkerbroek tussen de pantalons en de jasjes. De rijen van het uitvaartcentrum zaten al vol met familie, met bekende en onbekende gezichten, toen mijn moeder en ik de zaal binnenliepen op zoek naar een plek tussen de mensen. (…)

Mijn zwarte North Face-rugzak zat nog om mijn schouders, de besneeuwde bergschoenen had ik in opperste haast nog net kunnen verwisselen voor een paar zwarte chique schoenen.Voor de nette plooibroek had ik geen tijd. Vanaf de pijpen van mijn spijkerbroek dwarrelden sneeuwkristallen geruisloos neer op de stille vloer van de uitvaartaula.

Het was niet dat ik niet mijn best had gedaan om op tijd te komen hoor. Ik was twee treinen vroeger vertrokken dan wanneer het niet zou sneeuwen, we reden door de Oostvaardersplassen, langs herten en konikspaarden die zich niets aantrokken van het wit, zich ongewis van hun publiek, wij, verdwaalde toeristen die ons vergaapten aan dit winterlandschap, met zijn kadavers van dieren, gevallen takken zonder blad, verwinterde stammen waarvan niets meer over was dan dat van waaruit het ooit begon. Ik waande me aan het eind van de wereld.

Totdat de trein Lelystad binnendwaalde, waar we er allemaal uit moesten en gezamenlijk de sprinter in stapten waar ik in Almere juist was uitgestapt. We stonden stil in de buurt van Swifterband, tot groot genoegen van een groepje Amsterdamse dames in de vierzits achter mij die het dorp niet serieus konden nemen. Een van hen was ziekjes, ze probeerden er het beste van te maken.

Het had wel wat, behalve dat ik vergat waar ik was en waar ik heen moest. ‘Naar rechts’, had ik via een krakerige lijn door vlagen wind en sneeuw heen van mijn vader begrepen. Maar rechts bleek links en van de Meester Tijhuisweg had mijn vader nog nooit gehoord. Ik liep dezelfde weg terug maar dan verder, een bocht later herkende ik gelukkig de contouren van het crematorium.

Mijn oom had er vast om moeten lachen. Hij zag van alles vooral de humor in. Kinderen wist hij te foppen met zijn gefluit – niet van echte vogels te onderscheiden. De dienst was mooi, mijn vader las de gedichten voor die mijn broer en ik hadden geschreven. Herinneringen van vroeger, hoe mijn oom met mijn tante en met oma naar Nijmegen kwamen – oma, van wie ik nog een foto zag en die ik ineens best miste. Het ging over de weddenschappen die we sloten en wij hadden nog een schuld in te lossen, in de vorm van een zakje Engelse drop, voor dat ene seizoen dat FC Twente kampioen werd.

‘Wat denken die stedelingen wel niet’, had mijn oom nog tegen mijn tante gezegd, omdat ik in het gedicht ‘Luttenbergers naar de stad’ had geschreven. Humor tot het laatst toe, er niet uit te krijgen, zelfs niet door ziekte met de grote K.

Tijdens de dienst vergat ik even dat het echt was. Ik kan me zo weinig voorstellen bij de dood dat ik het soms gewoon maar niet geloof. Ik kijk er naar als ware het een verhaal, waar ik toevallig bij ben. Hoe ruimtelijk deze aula is, dat de bloemen daar mooi staan, dat de kaarsen al branden. Ik weet niet of dat naïef is, of hard. Ik weet wel dat ik vochtige ogen voelde toen de boodschap die mijn oom voor zijn sterven had geschreven, werd voorgelezen.

‘Je kunt huilen om dat ik er niet meer ben’, las de uitvaartbegeleider voor, ‘of je kunt blij zijn dat ik heb geleefd.’ ‘Je kunt je ogen sluiten in gemis, of je kunt je hart vullen met liefdevolle herinneringen.’ Het verzet dat mijn gedachten pleegden, brak toen ik met mijn moeder langs de kist liep, met mijn linkerhand het hout voelde en met een schok de dood plots tastbaar werd.

Toen ik terugreed, zag ik niets anders dan witte velden en vlakken met op de eerste rij af en toe een eenzame boom die stond te overleven, in zijn eentje op de dorre witte vlakte. In het wit wordt alles stil. Het handjevol ijsberende mensen dat net als ik twee uur in Amersfoort in alle rust hoopte op een trein naar Amsterdam. De conducteur die het eigenlijk ook niet wist. De sneeuw die maar doordwarrelde en zich nergens iets aan gelegen liet. In het wit wordt alles stil.